Getraumatiseerde piano's
29 decemmber 2013

A ls pianist op feestjes, recepties, diners en high-tea’s ben je als het ware uitgeleverd aan het instrument op de locatie. Soms krijg je te maken met bokkige vleugels die maar moeilijk te temmen zijn, dan weer met verlegen piano’s die pas muzikaal opfleuren als je ze gedeeltelijk uitkleedt. Als pianist is het altijd weer de kunst om het beste uit het instrument naar boven te halen. Niet zelden sluit ik een geslaagd optreden af met een vertrouwelijk klopje op de schouder van een piano, of een speelse por in de taille van een vleugel, en de opmerking: ‘Zo meid, we moesten even aan elkaar wennen, maar we hebben het prima gedaan samen , vind je niet?’ En meestal krijg ik een instemmend zacht gekraak als antwoord.

Maar soms komt het voor dat ik, gelijk als ik begin te spelen, slaande ruzie met de piano of vleugel krijg. De snaren krijsen vals, de toetsen blijven recalcitrant vastzitten, de lessenaar laat mijn partituur pesterig wegglijden, of sommige dempers weigeren mokkig hun werk te doen. Woedend geef ik dan de toetsen er flink van langs en scheld binnensmonds het instrument stijf. Meestal helpt dat helemaal niets.

En terecht niet. In zo’n geval is er bijna altijd sprake van een trauma. Het instrument is jarenlang verwaarloosd en slecht behandeld geweest. Ze beschouwt mensen in het algemeen als sadistische slechteriken en pianisten in het bijzonder als vuige pianoseksuelen die hun poten niet thuis kunnen houden.

In zo’n geval is therapie de enige oplossing, maar daar is natuurlijk geen tijd voor als de gastheer van receptie of diner wantrouwig aan mij vraagt of ik nog ga spelen of niet. Er rest mij dan niets anders om te antwoorden: ‘Uw piano is in het verleden heel slecht behandeld, uw stemmer is waardeloos en het is de vraag of het ooit nog wel goed komt met haar.’ ‘Maar mijn feestje dan?’, kreunt de man wanhopig, en wijst naar de gasten die verwachtingsvol achter hun drankje onze kant op staren. ‘Ik zal spelen,’ stel ik hem gerust, ‘maar ik moet mijn repertoire aanpassen. Het is niet anders.’

En dan begint een vermoeiende avond. Ik begin met heel eenvoudige klassieke werkjes die ik zo zacht mogelijk speel. Dit is de eerste fase: het vertrouwen van het instrument winnen en haar ‘wonden’ lokaliseren. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de lage D blijft vastzitten, de hoge E ‘zweeft’, de demper van de centrale C niet thuis geeft en de discant gruwelijk ontstemd is. Tijdens deze verkenningen, want meer is het niet, begint het publiek niettemin al instemmend naar me te knikken terwijl het voorgerecht geserveerd wordt.

Dan komt de tweede fase: ik kies repertoire dat haar trauma’s ontwijkt, haar lelijke gezicht afdekt, en haar mooie kanten laat horen. Als het hoofdgerecht wordt geserveerd, klinkt er al een dun applausje als ik ‘Frag Nicht Warum Ich Weine’ in Des heb gespeeld (in plaats van in C) in het middenregister

Als laatste de derde fase: ik ken haar nu zo voldoende dat ze mij voor het eerst een klein beetje begint te vertrouwen. Oktaafspel met veel pedaal toegepast op mineurcadensen resulteert in een hartverscheurende lied over de verloren liefde met de pianotechnicus. Bluesprogressies met zware bassen, veel blue notes en andere karakteristieke dissonanten geven zodanig uiting aan het wantrouwen dat dit wijfie voor de wereld koestert, dat de vrouwen in het gezelschap hun tranen bijna niet meer kunnen bedwingen.

En als vervolgens het instrument mij toestaat om ‘Yesterday When I Was Young’ te spelen met een alom tegenwoordige sombere orgeltoon D, alsmede met extreem zwevende oktaaf-akkoordizaties in het hoge register, en de tafelgasten luidkeels meezingen onder het dessert, dan kan de avond niet meer stuk.

Onder luid applaus van de aanwezigen bedankt de gastheer mij met vochtige ogen, stopt de envelop met geld in mijn zak en voegt zich weer bij de zijnen. Ik doe de klep dicht en fluister afgepeigerd: ‘Zie je wel, niet alle pianisten zijn slecht.’

En warempel, met een bevestigende ‘pang’ breekt een snaar. Als een traan die uit een oog spat.

Copyright © 2013 René Kluiving